Op 12 november 2024 heeft het gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell. Hoewel het hof het vonnis dat Shell verplichtte om de uitstoot van CO2-emissies door de Shell-groep tegen 2030 met 45% te reduceren vernietigde, volgt uit het arrest wel de belangrijke rol die (grote) ondernemingen hebben om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan. Ook vanuit de samenleving wordt in toenemende mate druk uitgeoefend op ondernemingen om bij de vaststelling van hun beleid en strategie ook rekening te houden met de klimaatdoelen.
Hoe moet je hier als bestuurder mee omgaan? Het arrest bevat een aantal belangrijke gezichtspunten waar wij in deze blog bij stil zullen staan. Lees meer hierover in het blog van Barbara Elion, Tanja Schasfoort en Mathias Wielinga Carvajal.
Kern van de uitspraak
In 2021 oordeelde de rechtbank Den Haag dat Royal Dutch Shell N.V. verplicht was om de CO2-uitstoot van de Shell-groep én diens toeleveranciers en afnemers eind 2030 te verminderen met netto 45% ten opzichte van het niveau van 2019. Het Gerechtshof Den Haag heeft deze uitspraak vernietigd.
Het hof benadrukt dat er op ondernemingen als Shell, die bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben aan de bestrijding daarvan een bijdrage te leveren, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken teneinde gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan. Ondernemingen als Shell, hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het behalen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Deze zelfstandige zorgvuldigheidsverplichting kan ook gelden in aanvulling op de verplichting om al te voldoen aan (publiekrechtelijke) regelgeving in de landen waarin de onderneming opereert.
Het hof stelt ook vast dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is. Het is in de eerste plaats aan de overheid om te zorgen voor de bescherming van de mensenrechten, maar indirect zijn die rechten ook van invloed op de maatschappelijke zorgvuldigheid die ondernemingen zoals Shell in acht moeten nemen. Bij de beoordeling of Shell onrechtmatig handelt, heeft het hof daarom als uitgangpunt genomen dat burgers ook tegenover Shell het recht hebben op bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering.
Het hof wijst het verzochte bevel om Shell een concrete reductieverplichting op te leggen echter af en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof maakt daarbij onderscheid tussen de scope 1 en 2 emissies (directie emissies van Shell zelf en indirecte emissies van leveranciers) en de scope 3 emissies van Shell (emissies van afnemers van producten van Shell):
- Wat betreft scope 1 en 2 oordeelt het hof dat een ‘dreigende schending van een rechtsplicht’ niet is komen vast te staan. Het hof is van oordeel dat Shell voldoende maatregelen treft en doelstellingen nastreeft die in lijn zijn met internationale klimaatdoelen.
- Ten aanzien van de scope 3 emissies concludeert het hof dat een gemiddeld mondiaal reductiedoel van 45% onvoldoende fijnmazig is om ook als reductiedoel voor één specifiek bedrijf te gelden. Het gemiddelde reductiedoel is daar volgens het hof niet voor bedoeld. Daarnaast stelt het hof vast dat niet vast is komen te staan dat een verplichting voor Shell om haar scope 3 emissies met een bepaald percentage te verminderen effectief is.
Implicaties van de Shell-uitspraak
Het vonnis van de rechtbank Den Haag was de eerste uitspraak waarbij een onderneming werd verplicht tot het treffen van reductiemaatregelen. Het leidde tot een groeiende trend van rechtszaken tegen ondernemingen vanwege hun verantwoordelijkheid voor klimaatverandering. Hoewel het hof het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg nu heeft vernietigd, verwachten wij niet dat dit het einde is van klimaatzaken. De redenering van het hof laat naar onze mening genoeg ruimte over voor civielrechtelijk ingrijpen, al zal de insteek van dergelijke zaken wellicht anders worden.
Ook bestuurders zullen zich bewust moeten blijven van de verantwoordelijkheden en verplichtingen die (grote) ondernemingen hebben ten aanzien van klimaatverandering. In 2022 kondigde Milieudefensie al aan dat zij zou onderzoeken of ook bestuurders persoonlijk aansprakelijk konden worden gesteld voor klimaatschade die is veroorzaakt door de vennootschap. Voor zover wij weten heeft Milieudefensie hier tot op heden nog geen concrete opvolging aan gegeven. Het bestuur van Shell zag zich in het Verenigd Koninkrijk echter wel geconfronteerd met een procedure die werd aangespannen door ClientEarth. Volgens ClientEarth slaagde het bestuur er niet snel genoeg in om afstand te nemen van fossiele brandstoffen. Hoewel ClientEarth’s vorderingen werden afgewezen, laat deze ontwikkeling wel zien dat bestuurders van (grote) ondernemingen zich bewust moeten zijn van de risico’s die zij hier lopen.
Key take aways voor bestuurders
Het juridische debat over (de verantwoordelijkheid voor) klimaatverandering is met de Shell-uitspraak nog lang niet uit gekristalliseerd. Toch volgen uit de Shell-uitspraak wel een aantal belangrijke take-aways die bestuurders kunnen meenemen bij het vaststellen van het beleid en de strategie van een onderneming.
- Zorgvuldigheidsverplichting om klimaatverandering tegen te gaan en verantwoordelijkheid te nemen. De Shell-uitspraak bevestigt dat (in ieder geval) grote ondernemingen, zoals Shell, een maatschappelijke zorgvuldigheidsverplichting hebben om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering. De daadwerkelijke omvang en invulling van deze zorgvuldigheidsverplichting is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor de invulling van de zorgvuldigheidsverplichting is daarbij geldende regelgeving en (onderschreven) soft law van belang, zoals de UNGP en de OESO-richtlijnen. In de Shell-uitspraak worden als relevante gezichtspunten onder andere genoemd de bijdrage van een onderneming aan klimaatverandering en de mogelijkheden om bij te dragen aan het tegengaan van klimaatverandering van de onderneming. Bestuurders zullen zich hiervan bewust moeten zijn. Dat betekent voor de invulling van hun taak dat zij zich bij het nemen van beslissingen niet alleen moeten beperken tot financiële of commerciële overwegingen.
- Vrijheid en flexibiliteit bij het nemen van maatregelen. De afgelopen jaren is veel nieuwe regelgeving tot stand gekomen om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan. Veel van deze maatregelen richten zich in het bijzonder tot grote ondernemingen met veel CO2-uitstoot, zoals Shell. Uit deze maatregelen volgt echter geen absoluut reductiepercentage. Ondernemingen zijn in beginsel vrij om een eigen aanpak te kiezen om hun uitstoot te reduceren zolang dat strookt met de klimaatdoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.
- Europese richtlijnen en -maatregelen zijn niet uitputtend.In de Shell-uitspraak wordt benadrukt dat de maatregelen die de wetgever heeft genomen om CO2-emissies te reduceren, op zichzelf niet uitputtend zijn. Noch de Europese, noch de Nederlandse wetgever heeft bepaald dat bedrijven die voldoen aan de bestaande regelingen om klimaatverandering tegen te gaan, geen verplichtingen meer zouden kunnen hebben om hun CO2-emissies verder te beperken. Verplichtingen die voortvloeien uit bestaande regelgeving staan op zichzelf dus niet in de weg aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht van individuele bedrijven om hun CO2-emissies te verminderen. Zij kunnen echter wel van invloed zijn op de invulling van de zorgvuldigheidsverplichting van een onderneming om klimaatverandering tegen te gaan.
- Nieuwe investeringen die bijdragen aan klimaatveranderingen vergen bijzondere aandacht. Van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Bestuurders doen er goed aan om de belangen op dit punt zorgvuldig af te wegen en hun besluitvorming goed te onderbouwen en te documenteren.
- Documenteren en rapporteren. Met name voor bestuurders van ondernemingen die onder de scope van de CSRD en CSDDD geldt dat zij gehoor geven aan de uitgebreide rapportageverplichtingen. Ook in bredere zin doen bestuurders er goed aan om het besluitvormingsproces zorgvuldig te documenteren en waar nodig (extern) advies in te winnen.